traducere v

  1. vertaling


  • IPA: /traːˈduː.kɛ.rɛ/
  • tra·du·ce·re
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
trādūcere trādūcō trādūxī trāductum
derde vervoeging volledig

trādūcere

  1. actief infinitief praesens van trādūcere
    1. brengen over, brengen naar
    2. vertalen
  2. passief imperatief praesens enkelvoud van trādūcere
    1. word overgebracht! word gebracht naar!
    2. word vertaald!