tjetten
- tjet·ten
- Leenwoord uit het Javaans: cet.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tjetten |
tjette |
getjet |
zwak -t | volledig |
tjetten
- overgankelijk (scheepvaart) in de verf zetten
- Na het breeuwen kan de scheepshuid getjet worden.
vervoeging van |
---|
tjetten |
tjetten
- meervoud verleden tijd van tjetten
- Wij tjetten.
- Jullie tjetten.
- Zij tjetten.
- Wij tjetten.
- Het woord 'tjetten' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.