• tjet·ten
  • Leenwoord uit het Javaans: cet.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tjetten
tjette
getjet
zwak -t volledig

tjetten

  1. overgankelijk (scheepvaart) in de verf zetten
    • Na het breeuwen kan de scheepshuid getjet worden. 
vervoeging van
tjetten

tjetten

  1. meervoud verleden tijd van tjetten
    • Wij tjetten. 
    • Jullie tjetten. 
    • Zij tjetten.