vervoeging van
tirer

tira

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd (passé simple) van tirer


enkelvoud meervoud
tira tiras

tira m

  1. strook, reep, band
vervoeging van
tirar

tira

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tirar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tirar