• tett
  • Afgeleid van het Oudnoorse woord þéttr.
Naar frequentie 2183
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud tett tettere tettest
o enkelvoud tett
meervoud tette
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
tette tettere tetteste

tett

  1. dicht (zonder veel tussenruimte)
    «Skydekket er tett
    Het wolkendek is dicht.
  2. dicht (moeilijk doordringbaar)
    «Korken er tett
    De kurk is dicht.
  • tett fulgt
dicht gevolgd


  • tett
  • Afgeleid van het Oudnoorse woord þéttr.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud tett tettare tettast
o enkelvoud tett
meervoud tette
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
tette tettare tettaste

tett

  1. dicht (zonder veel tussenruimte)
  2. dicht (moeilijk doordringbaar)