tapisseren
- Geluid: tapisseren (hulp, bestand)
- ta·pis·se·ren
- uit het Frans [1]
tapisseren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tapisseren |
tapisseerde |
getapisseerd |
zwak -d | volledig |
- een kamer met tapijten (of behangselpapier) bekleden
- Tapisseren, eene kamer met tapijten bekleeden. Tapisserie, tapijtwerk, muurbehangels. Tapisseur, kamerbekleeder, tapijtwerker. [3]
- Het woord 'tapisseren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tapisseren" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ tapisseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1858)–Petrus Weiland Kunstwoordenboek
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be