tandenschuiers
- Geluid: tandenschuiers (hulp, bestand)
- IPA: / ˈtɑndə(n)ˌsxœyjərs / (4 lettergrepen)
- tan·den·schui·ers
- tandenschuier zn met de uitgang -s
de tandenschuiers mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord tandenschuier
- ‘Natuurlijk!’ antwoordde de meisjes als uit één mond, alsof ik haar iets gevraagd had van hare baden of tandenschuiers. [1]
- Het woord 'tandenschuiers' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Williamson, C.N.De motorboot. (1917) H. Honig, Utrecht; p. 50; geraadpleegd 2019-11-12