• sup·ple·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
suppleren
suppleerde
gesuppleerd
zwak -d volledig

suppleren

  1. overgankelijk een toevoeging verstrekken
    • Veel mensen suppleren hun dagelijkse inname aan vitamines met pillen. 
52 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be