Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • suk·kelt aan
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aansukkelen

sukkelt (...) aan

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aansukkelen
    • Jij sukkelt aan. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aansukkelen
    • Hij sukkelt aan. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van aansukkelen
    • Sukkelt aan! 

Gangbaarheid