Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sui·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
suilen
suilde
gesuild
zwak -d volledig

Werkwoord

suilen

  1. inergatief (verouderd) lanterfanten, luieren
  2. inergatief (verouderd) met een paarden en een sleepnet vanaf het strand vissen

Gangbaarheid

3 % van de Nederlanders;
9 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be