structureren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- struc·tu·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Franse structurer (met het achtervoegsel -eren) [1]
- afgeleid van structuur met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
structureren |
structureerde |
gestructureerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
structureren [2]
- overgankelijk een structuur geven
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord structureren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "structureren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be