stroomden samen
- stroom·den sa·men
vervoeging van |
---|
samenstromen |
stroomden (...) samen
- meervoud verleden tijd van samenstromen
- Wij stroomden samen.
- Jullie stroomden samen.
- Zij stroomden samen.
- Wij stroomden samen.
- Het woord stroomden samen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.