• strea·ken
  • uit het Engels [1]

streaken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
streaken
streakte
gestreakt
zwak -t volledig
  1. onverwacht naakt rondrennen tijdens een openbaar evenement
    • 'Ik ben echt fan van je Hayden en ik dacht laat ik vanavond eens voor je streaken', gaf de verschijning in adamskostuum aan. Hij vervolgde met: 'Kunnen we straks backstage niet iets afspreken?' [2] 
    • De presentator riep bij die actie: ,,Jij bent begonnen en je moet ook echt streaken’’, en trok vervolgens de onderbroek van de demonstrant aan flarden. De vegan streaker droop bloot af. [3] 
88 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]