• strå·lan·de
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud strålande
o enkelvoud strålande
meervoud strålande
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
strålande

strålande

  1. prachtig, stralend
    «Det var strålande sol i pinsen.»
    Het was stralende zon op Pinksteren.
  • ei strålande jul
een prettig kerstfeest
  • ein strålande himmel
een stralende hemel
  • ein strålande morgon
een stralende ochtend

strålande

  1. onvoltooid deelwoord van stråla

strålande

  1. onvoltooid deelwoord van stråle