Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • storm·sei·zoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stormseizoen stormseizoenen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het stormseizoeno

  1. periode waarin meerdere stormen verwacht worden, vaak jaarlijks zelfde terugkerende periode

Gangbaarheid