• steen·trap·pen

de steentrappenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord steentrap
     Vandaar weer stijgt men - en steeds weer langs ruwe uitgesleten steentrappen - naar de cappella, waar Santa Chiara de langste tijd van haar leven ziek lag en dan, nog hogerop, naar de onherbergzame zolder waar zij stierf.[1]
  1.   Weblink bron “Pelgrimstocht door Franciscaans Italië.” (1954), Het Spectrum, Utrecht / Antwerpen, p. 126