sprokkel
- sprok·kel
vervoeging van |
---|
sprokkelen |
sprokkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprokkelen
- Ik sprokkel.
- gebiedende wijs van sprokkelen
- Sprokkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprokkelen
- Sprokkel je?
- Het woord sprokkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sprokkel" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be