Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spreid·den uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitspreiden

spreidden (...) uit

  1. meervoud verleden tijd van uitspreiden
    • Wij spreidden uit. 
    • Jullie spreidden uit. 
    • Zij spreidden uit. 

Gangbaarheid