spoog
- spoog
vervoeging van |
---|
spugen |
spoog
- enkelvoud verleden tijd van spugen
- Ik spoog.
- Jij spoog.
- Hij, zij, het spoog.
- Ik spoog.
- ▸ Jezus nam de blinde man apart, spoog in zijn handen en wreef dat op de oogleden van de blinde.[1]
Spoog is tegenwoordig weinig gangbaar; spugen wordt meestal zwak vervoegd (ook in de voltooide tijd).
- Het woord spoog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spoog" herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑
Weblink bron
Anil Ramdas“De Molukse Kerk” (2 september 2009) op nrc.nl - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be