Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spijt·ge·zin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spijtgezin spijtgezinnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het spijtgezino

  1. een gezin dat spijt van iets heeft
  2. een gezin dat spijt heeft van het in huis nemen van Oekraïense vluchtelingen

Gangbaarheid