Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spaant af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afspanen

spaant (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afspanen
    • Jij spaant af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afspanen
    • Hij spaant af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afspanen
    • Spaant af! 

Gangbaarheid