• som·mer·sa·lat
  • Samenstelling van de Deense zelfstandige naamwoorden sommer en salat
Naar frequentie 129363
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sommersalat     sommersalaten     sommersalater     sommersalaterne  
genitief   sommersalats     sommersalatens     sommersalaters     sommersalaternes  

sommersalat, g

  1. (voeding) de zomerse salade