sommerfugler
- som·mer·fug·ler
- sommerfugl zn met de uitgang -er
Naar frequentie | 15176 |
---|
2, 3 | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | sommerfugler | sommerfuglene |
sommerfugler, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van sommerfugl
- (vlinders) orde van de vlinders, Lepidoptera
- (figuurlijk) een tintelend of kriebelig gevoel in de buik hebben, verliefd zijn
- [2]: ha sommerfugler i magen
vlinders in de buik hebben