• sol·de·kes

de soldekesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord soldeke
     Onze komst was dan wel wat vroeger dan verwacht, tante Kristel en mijn mama hebben het zich niet beklaagd hoor… Ze zijn dan samen maar wat soldekes gaan doen in een leuk kinderwinkeltje.[1]
  1.   Weblink bron
    Tineke
    “Het is weer bezoekjestijd…” (7 januari 2011) op kemland.be