snotkokertjes
- Geluid: snotkokertjes (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsnɔtkokərcəs / (4 lettergrepen)
- snot·ko·ker·tjes
- snotkokertje met uitgang -s
de snotkokertjes mv
- verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord snotkoker
- ▸ Nu volgde ik de coronamaatregelen blindelings. (…) Braaf mijn mondkapje op in de trein, idioot manoeuvrerend om anderhalve meter afstand houden. Inmiddels heb ik de neusjes van mijn kinderen lek getest bij weer een verkoudheid. Het coronagat in hun snotkokertjes neemt zienderogen toe.[1]
- Het woord 'snotkokertjes' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Sylvia Brouwer“Column: Vingers in je oren” (3 november 2020) op spotgroningen.nl