• sne·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snezen
sneesde
gesneesd
zwak -d volledig

snezen

  1. overgankelijk stelen, helen, verdonkeremanen
    • M'n fiets is weer eens gesneesd... 
12 % van de Nederlanders;
17 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be