1. Het sneven van een Russische generaal.
  • sne·ven
  • In de betekenis van ‘omkomen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sneven
sneefde
gesneefd
zwak -d volledig

sneven

  1. ergatief in de strijd vallen
    • Hij was gesneefd in die slag, als zovelen. 
  2. ergatief overdrachtelijk niet overleven, ophouden te bestaan
    • Veel van deze kleine scholen zijn gesneefd toen de schaalvergroting haar intrede deed. 
50 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[2]