Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • smot·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
smotsen
smotste
gesmotst
zwak -t volledig

Werkwoord

smotsen

  1. inergatief modderen, rommelen, kliederen, morsig doen
    • Er werd door de kinderen heerlijk gesmotst en gekliederd. 

Gangbaarheid

14 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be