slima
- sli·ma
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | slima | - | - |
o enkelvoud | slima | |||
meervoud | slima | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
slima | - | - |
slima
- slijm afscheidend
slima
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van slime
slima
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van slime
har slima
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van slime
- har slimet
slima
- nominatief bepaald onzijdig meervoud van slim
- sli·ma
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | slima | - | - |
o enkelvoud | slima | |||
meervoud | slima | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
slima | - | - |
slima
- slijm afscheidend
slima
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast slime, zie aldaar
slima
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van slima
slima
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van slima
har slima
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van slima
slima
- gebiedende wijs van slima
slima
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van slime
slima
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van slime
har slima
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van slime
slima
- gebiedende wijs van slime
slima
- nominatief bepaald onzijdig meervoud van slim