sjamberloek
- Geluid: sjamberloek (hulp, bestand)
- sjam·ber·loek
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘huisjas’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1691 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sjamberloek | sjamberloeks |
verkleinwoord | - | - |
de sjamberloek m
- kamerjas voor heren
- Het woord sjamberloek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "sjamberloek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sjamberloek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).