selle v

  1. zadel
  2. (spreektaal) wc, toilet
    «'Comment sont vos selles?', m'a demandé le toubib.»
    'Hoe is het met uw stoelgang?', vroeg de dokter me. [1]


selle g

  1. de maand februari


  • sel·le

selle

  1. accusatief mannelijk enkelvoud van seller
    «Gedechtnisdaag in Amerikaa: Do sin ee paar Wadde iwwer selle Feierdaag: ...»
    Memorial Day in de Verenigde Staten: Hier zijn een paar woorden over deze feestdag: ...


vervoeging van
sellar

selle

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van sellar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van sellar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van sellar