• schui·men·de
vervoeging van: schuimen
verbogen vorm: schuimendee

schuimende

  1. verbogen vorm van schuimend, het onvoltooid deelwoord van schuimen

schuimende

  1. verbogen vorm van de stellende trap van schuimend
     Het café zag er in al zijn exotische alledaagsheid uit als een filmcoulisse, vlak boven zijn hoofd hing een opgezet hert, schilderijen met dieren in een bergomgeving aan de gelambriseerde muren, het publiek zag eruit als figuranten in een film, sterke vrouwenarmen die overvolle dienbladen droegen met halveliterglazen bier alsof ze alleen maar melk voor de koffie rondbrachten, het geroezemoes van de vreemde taal, iemand aan een naburig tafeltje vertelde heel luid een verhaal waar hij natuurlijk geen woord van begreep maar toch om lachte toen de toehoorders in lachen uitbarstten, zich op de knie sloegen en hun schuimende bierglazen ophieven.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535