Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schorst op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opschorsen

schorst (…) op

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opschorsen
    • Jij schorst op. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opschorsen
    • Hij schorst op. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van opschorsen
    • Schorst op! 

Gangbaarheid