• schnab·bel·den bij

uit schnabbelden (werkwoord) en bij, hiertussen kunnen nog andere woorden staan

vervoeging van
bijschnabbelen

schnabbelden (...) bij

  1. meervoud verleden tijd van bijschnabbelen
    • Wij schnabbelden bij. 
    • Jullie schnabbelden bij. 
    • Zij schnabbelden bij.