• scheu·te·lin·gen

de scheutelingenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord scheuteling
    • Eigenaar en gezinsleden konden zeven zeugen en vijftig biggen alsmede een beer uit de vlammen redden. Voor zes opfokzeugen. zeven biggen en vier scheutelingen kwam echter alle hulp te laat. [1]