Noors

Woordafbreking
  • sak·na
Naar frequentie > 50000

Werkwoord

sakna

  1. verleden tijd van sakne
  2. voltooid deelwoord van sakne
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

sakna, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van sakn
Schrijfwijzen


Nynorsk

Woordafbreking
  • sak·na
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud sakna meir sakna mest sakna
o enkelvoud sakna
meervoud sakna
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
sakna meir sakna mest sakna

Bijvoeglijk naamwoord

sakna

  1. gemist, vermist

Werkwoord

sakna

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast sakne, zie aldaar

Werkwoord

sakna

  1. verleden tijd van sakna
  2. voltooid deelwoord van sakna

Werkwoord

sakna

  1. gebiedende wijs van sakna
Schrijfwijzen

Werkwoord

sakna

  1. verleden tijd van sakne
  2. voltooid deelwoord van sakne

Werkwoord

sakna

  1. gebiedende wijs van sakne
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

sakna,

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van sakn


Zweeds

stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum
sakna
saknade
saknat
volledig

Werkwoord

sakna

  1. missen
    «Jag saknar dig.»
    Ik mis je.
    «Cykeln saknar ett hjul.»
    De fiets mist een wiel.