rugir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rugir |
rugía |
rugido |
volledig |
rugir
- (dierengeluid) brullen (leeuw)
- kraken
- schreeuwen, huilen, brullen (van pijn of woede)
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rugir |
rugía |
rugido |
volledig |
rugir