• ro·tes·ten

rotesten

  1. onbepaald (zonder lidwoord) overtreffende trap van rot

rotesten

  1. onbepaald (zonder lidwoord) genitief mannelijk enkelvoud van rotester

rotesten

  1. onbepaald (zonder lidwoord) accusatief mannelijk enkelvoud van rotester

rotesten

  1. onbepaald (zonder lidwoord) genitief onzijdig enkelvoud van rotestes

rotesten

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief meervoud van roteste

rotesten

  1. bepaald genitief mannelijk enkelvoud van rotester

rotesten

  1. bepaald datief mannelijk enkelvoud van rotester

rotesten

  1. bepaald accusatief mannelijk enkelvoud van rotester

rotesten

  1. bepaald genitief vrouwelijk enkelvoud van roteste

rotesten

  1. bepaald datief vrouwelijk enkelvoud van roteste

rotesten

  1. bepaald genitief onzijdig enkelvoud van rotestes

rotesten

  1. bepaald datief onzijdig enkelvoud van rotestes

rotesten

  1. bepaald meervoud van roteste

rotesten

  1. onbepaald genitief mannelijk enkelvoud van rotester

rotesten

  1. onbepaald datief mannelijk enkelvoud van rotester

rotesten

  1. onbepaald accusatief mannelijk enkelvoud van rotester

rotesten

  1. onbepaald genitief vrouwelijk enkelvoud van sroteste

rotesten

  1. onbepaald datief vrouwelijk enkelvoud van roteste

rotesten

  1. onbepaald genitief onzijdig enkelvoud van rotestes

rotesten

  1. onbepaald datief onzijdig enkelvoud van rotestes

rotesten

  1. onbepaald meervoud van roteste