Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rijdt om·ver
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
omverrijden

rijdt (...) omver

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omverrijden
    • Jij rijdt omver. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omverrijden
    • Hij rijdt omver. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omverrijden
    • Rijdt omver!