Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rich·ting·loos·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord richtingloosheid richtingloosheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de richtingloosheidv

  1. het richtingloos zijn
    • De richtingloosheid van de zwalkende bestuurder zorgde voor een onveilige en chaotische werksfeer. 

Gangbaarheid