retireren/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich retireren
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	retireer me	wij, we	retireren ons	ik	retireerde me	wij, we	retireerden ons	ik	zal me retireren	wij, we	zullen ons retireren
2	jij, je	retireert je	jullie	retireren je	jij, je	retireerde je	jullie	retireerden je	jij, je	zal, zult je retireren	jullie	zullen je retireren
	u	retireert zich/u	u	retireert zich/u	u	retireerde zich/u	u	retireerde zich/u	u	zult zich/u retireren	u	zult zich/u retireren
	gij, ge	retireert u	gij, ge, gijlieden	retireert u	gij, ge	retireerde u	gij, ge, gijlieden	retireerde u	gij, ge	zult u retireren	gij, ge gijlieden	zult u retireren
3	hij, zij, het	retireert zich	zij, ze	retireren zich	hij, zij, het	retireerde zich	zij, ze	retireerden zich	hij, zij, het	zal zich retireren	zij, ze	zullen zich retireren
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich retirerend				zich geretireerd hebben			retireer u/je , retireert je			retirere zich