remde af
- rem·de af
vervoeging van |
---|
afremmen |
remde af
- enkelvoud verleden tijd van afremmen
- Ik remde af.
- Jij remde af.
- Hij, zij, het remde af.
- Ik remde af.
- Het woord remde af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.