reeuwers
- reeu·wers
- reeuwer met uitgang -s
de reeuwers mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord reeuwer
- Volgens De Bo kwam al het goed van een uitgestorven huisgezin toe aan de reeuwer, en daarom zouden baatzuchtige reeuwers wel eens opzettelijk een volledige familie hebben doen omkomen. [1]
- Het woord 'reeuwers' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Huyghebaert, J."Reeuwers in Vlaanderen in 1468" in: Biekorf. jrg. 68 nr. 3/4 (maart/april 1967) E. Vercrysse en Zoon, St.-Andries; p. 97; geraadpleegd 2019-01-11