reed
- Geluid: reed (hulp, bestand)
- IPA: / ret / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /re/, /ret/
- (Vlaanderen, Brabant): /ret/
- (Limburg): /red/
- reed
vervoeging van |
---|
rijden |
reed
- enkelvoud verleden tijd van rijden
- Ik reed.
- Jij reed.
- Hij, zij, het reed.
- Ik reed.
vervoeging van |
---|
reden |
reed
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reden
- Ik reed.
- gebiedende wijs van reden
- Reed!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reden
- Reed je?
- ▸ Echte tokkies.’ Ze keek me boos aan en reed weer weg.[1]
- Het woord reed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reed" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be