reconciliëren
- re·con·ci·li·e·ren
- afgeleid van conciliëren met het voorvoegsel re- [1]
- afgeleid van het Franse réconcilier (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
reconciliëren |
reconcilieerde |
gereconcilieerd |
zwak -d | volledig |
reconciliëren [3]
- overgankelijk verzoenen, weer verenigen
- overgankelijk ontheiligde kerken of kerkhoven opnieuw wijden
- Het woord reconciliëren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.