• pruil·hoek·je

het pruilhoekjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord pruilhoek
     De onverkochte kunstliteratuurschrijvers moeten zich niet terugtrekken in een beschermd en gesubsidieerd pruilhoekje, maar een beetje spieken bij de succesvolle schrijvers van ontspanningsliteratuur.[1]
  1.   Weblink bron
    Margot Engelen
    “Duitsers moeten luchtiger” (29 juni 1993) op nrc.nl