prosument
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pro·su·ment
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘persoon die producent en consument tegelijk is’ voor het eerst aangetroffen in 1996 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | prosument | prosumenten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de prosument m
- persoon die producent en consument tegelijk is
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord prosument staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.