Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prikt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afprikken

prikt (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afprikken
    • Jij prikt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afprikken
    • Hij prikt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afprikken
    • Prikt af! 

Gangbaarheid