Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • praat·kas·sa
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord praatkassa praatkassa's
verkleinwoord praatkassaatje praatkassaatjes

Zelfstandig naamwoord

de praatkassav / m

  1. een kassa waar eenzame mensen een praatje kunnen maken
    • De supermarkt had een praatkassa zodat alleenstaande mensen minder eenzaam zijn. 
Synoniemen