Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • poep·du·re
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

poepdure

  1. verbogen vorm van de stellende trap van poepduur
     Deze winter heb ik alles wat te klein en oudmodisch is, weggedaan. (…) Het Leger des Heils was er blij mee. Poepdure broeken aan de reet van armoedzaaiers.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Adriaan van Dis
    “Faits divers : Telefonade van een vraatzuchtige.” (13 februari 1984) op nrc.nl