Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ploe·tert voort
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voortploeteren

ploetert (…) voort

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortploeteren
    • Jij ploetert voort. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortploeteren
    • Hij ploetert voort. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van voortploeteren
    • Ploetert voort! 
    • Als was hij een echte achttiende-eeuwse wetenschapper, een andere Linnaeus, ploetert hij enkele paragrafen dor voort aan de beschrijving van aard, kenmerken en eigenschappen van Trojaanse paarden. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen